Taaltypologie bestudeert en classificeert talen volgens verschillende eigenschappen. Dit maakt het mogelijk talen te classificeren in grotere groepen volgens de manier waarop ze gebruik maken van geluiden, de morfologische soorten die ze al dan niet bezitten en hoe ze de elementen in zinnen ordenen. Sommige eigenschappen zijn te vinden over de hele wereld in niet-verwante talen. Het simpele feit dat twee talen een eigenschap delen betekent niet dat ze verwant zijn.

Basiswoordvolgorde

Een van de meest voorkomende manieren van classificeren van talen gebruikt daartoe de meest typische volgorde van het onderwerp (S), werkwoord (V) en object (O) in zinnen als "De kat eet de muis op":

SVO (“De kat eet de muis op”),

SOV (“De kat de muis opeet”),

VSO (“Opeet de kat de muis”),

OSV (“De muis de kat opeet”),

OVS (“De muis opeet de kat”),

VOS (“Opeet de muis de kat”).

Het Engels is een SVO taal, omdat alle andere woordorden onjuist zijn of de fundamentele betekenis veranderen ("De muis eet de kat op" betekent iets heel anders). In andere talen, zoals Esperanto of Russisch zouden al deze zinnen kloppen, hoewel de ene orde veel vaker kan voorkomen dan de andere (in casu SVO). In sommige talen kan de volgorde afhangen van verschillende voorwaarden. Bijvoorbeeld Frans heeft meestal SVO, maar SOV wanneer het object een voornaamwoord is.

De meest voorkomende volgorden zijn SVO (te vinden in het Engels, Indonesisch, Chinees, Spaans en duizenden andere talen) en SOV (onder meer te vinden in het Japans, Perzisch, Hindi en Turks). VSO komt minder vaak voor (te vinden in Standaard Arabisch en Iers), en de drie andere volgorden die het voorwerp zetten vóór het onderwerp zijn te vinden in minder dan 5% van de wereldtalen. Anekdotisch: Yoda van {i}Star Wars{/i} spreekt Engels in OSV volgorde (Sterk met de Sterkte gij zijt, maar wanneer 900 jaar gij zult zijn, niet zo goed gij zult uit zien).

Tonen en nadruk

Sommige talen gebruiken tonen om woorden te onderscheiden. Een van de bekendste voorbeelden is het Mandarijn Chinees, dat vier tonen heeft. Bijvoorbeeld, (met een hoge toon) betekent "denken", (met een dalende toon) betekent "vier" en (met een lage dalende en stijgende toon) betekent "dood". Tonale talen komen vaak voor in Oost-Azië (andere Chinese talen, Birmaans, Thais en Vietnamees onder meer), maar worden ook gevonden in Afrika (Yoruba) en Amerika (Navajo).

Talen die geen tonen hebben hebben meestal nadruk (een lettergreep wordt sterker uitgesproken dan de anderen). In sommige talen valt de nadruk altijd op dezelfde lettergreep (de eerste in het Hongaars, de laatste in het Frans), maar in andere talen is de nadruk belangrijk en wordt gebruikt om woorden te onderscheiden. Engels en Russisch zijn zulke talen: “increase” is een zelfstandig naamwoord, terwijl “increase” een werkwoord is, en in het Russisch betekent {Muka} "bloem", terwijl “muka” "marteling" betekent.

Isolerende en synthetische talen

Talen kunnen ook worden ingedeeld naar de manier waarop ze grammaticale functies markeren. In isolerende talen, zoals het Chinees, bestaan woorden ​​meestal uit een morfeem (een taalkundige eenheid die betekenis draagt​​), terwijl ze in synthetische talen kunnen bestaan ​​uit verschillende morfemen. Engels is licht synthetisch (het heeft verbuigingen zoals het meervoudssuffix in books), terwijl talen zoals het Latijn veel verbuigingen hebben. Sommige talen zoals Inuktitut (door de Inuit gesproken) worden soms polysynthetisch genaamd, omdat ze gebruik maken heel veel verbuigende affixen, en een woord in deze talen kan overeenkomen met een hele zin in andere talen.

Synthetische talen kunnen worden onderverdeeld in flexerende en agglutinerende talen. In agglutinerende talen, heeft elk morfeem meestal een enkele functie en kunnen woorden bestaan ​​uit veel morfemen. Turks is een goed voorbeeld van een agglutinerende taal. Het woord evlerimde betekent "in mijn huis" en bestaat uit de volgende morfemen: ev (huis), -ler (meervoud), -im (mijn) en -de (in). In flexerende talen, kunnen affixen verschillende functies combineren. In het Spaanse woord habló ("hij sprak"), geeft tegelijkertijd de verleden tijd en de derde persoon enkelvoud weer.

Er zijn echter geen duidelijke grenzen tussen deze categorieën en talen vallen zelden perfect in één categorie.