Morfologie is het deel van de taalwetenschap dat de interne structuur van woorden analyseert en hoe die zich verhoudt tot hun betekenis.

De meeste mensen denken over taal in termen van woorden, maar woorden zijn niet het hoofdzakelijke voorwerp van analyse in de morfologie. Taalkundigen zijn het meest geïnteresseerd in het {morfeem, dat kan worden gedefinieerd ofwel als de kleinste eenheid van betekenis in de grammatica van de taal of de "kleinste functionerende eenheid in samengestelde woorden". Wat beide benaderingen gemeen hebben is het idee van de kleinste eenheid in de opbouw van woorden of de grammatica van een taal.

Elk woord bevat ten minste één morfeem en sommige kunnen er veel meer hebben. Bijvoorbeeld, het Esperanto woord plimalboniĝintus "malpliboniĝintus" (een werkwoord met als betekenis 'zou slechter geworden zijn') bestaat uit zes morfemen.

  • pli-
    meer
  • mal-
    tegengesteld
  • bon-
    goed
  • iĝ-
    worden
  • int-
    actief verleden deelwoord
  • -us
    voorwaardelijke wijze

Dat kan veel lijken, maar woorden in sommige talen kunnen bestaan uit veel meer morfemen.

Morfemen kunnen zowel vrij zijn, in welk geval ze kunnen verschijnen op zichzelf als cat in het Engels of kot in het Pools of ze kunnen gebonden zijn, wat betekent, dat ze in hetzelfde woord samen moeten verschijnen met een ander element. De Engelse en Poolse meervoudsuitgangen -s en -y zijn gebonden.

  • cat
    kot
  • cat-s
    kot-y

Welke morfemen vrij zijn en welke gebonden, verschilt van taal tot taal. Het Spaanse woord gato (kat) bevat twee gebonden morfemen gat- en -o, die het zelfstandig naamwoord merkt als mannelijk. Als men het vervangt door -a, is het resultaat een poes:

  • gat-o
    (mannelijk) cat
  • gat-a
    (vrouwelijk) cat

Het Esperantowoord voor kat is kato, dat bestaat uit twee morfemen, de stam kat- en de uitgang -o die verschijnt in alle zelfstandige naamwoorden.

Vaak hebben morfemen niet steeds dezelfde vorm. Verschillende versies van hetzelfde morfeem worden allomorfen genoemd. Het Hongaarse woord macska is macska. Vooraleer men de meervoudsuitgang -k kan toevoegen verandert de klinker opdat macska en macská- allomorfen zijn van hetzelfde morfeem: macska + k = macskák.

Woordsoorten

In elke taal kan men woorden classificeren in groepen volgens hun functie in zinnen, die groepen zijn woordsoorten.

De enige twee zinsdelen, die in elke taal kunnen gevonden worden, zijn zelfstandige naamwoorden en werkwoorden. Beide zijn grote klassen en hebben verschillende onderklassen

Zelfstandige naamwoorden omvatten:

  • gewone zelfstandige naamwoorden namen voor dingen als een klasse hond, huis, vriendschap
  • eigennamen: namen van een bepaald volk, dieren of plaatsen: Jan, Woef, Berlijn
  • persoonlijke voornaamwoorden: duiden iemand aan als zender ik, ontvanger, jij of thema, zijvan een zin.
  • aanwijzende voornaamwoorden: wijzen dingen aan als dichtbij en onmiddellijk (dit of verder weg dat).

Andere soorten voornaamwoorden omvatten vragende (wie,wat), ontkennende (niemand), relatieve (wie, welk, dat) en onbepaalde (iemand, iets).

Het belangrijkste onderscheid voor werkwoorden zit tussen de lexicale werkwoorden (ook "volledige werkwoorden" genaamd) die aanduiden wat iemand of iets doet, zoals zwemmen, spreken, of denken. Anderzijds hebben hulpwerkwoorden een grammaticale betekenis, dat wil zeggen, dat men ze samen gebruikt met lexicale werkwoorden gewoonlijk om een specifieke tijd of modus aan te geven. Voorbeelden zijn is aan het wandelen, had gegaan.

Adjectieven, die eigenschappen beschrijven kunnen werken als een aparte woordsoort (zoals in veel Europese talen) of beschouwd worden als een ondersoort van zelfstandige naamwoorden of werkwoorden.

In de meeste Euroese talen zijn adjectieven meer verwant met zelfstandige naamwoorden en drukken als resultaat dezelfde categorieën uit als zelfstandige naamwoorden (aantal, geslacht en naamval). In andere talen, zoals het Japans, zijn ze ondersoorten van werkwoorden en drukken ze categorieën uit die typisch zijn voor werkwoorden, zoals de tijd.

taberu = (iemand) eet
tabeta = at
akai = is rood
akakatta = was rood

Andere belangrijke woordsoorten omvatten voegwoorden, die woorden of zinnen combineren, bijwoorden die verschillende zinsdelen aanpassen, en rolwoorden die plaats- of andere betrekkingen tussen substantief en werkwoord aangeven, hun "rol" beschrijven.

Hoe woord wijzigen

Morfologische processen kunnen onderverdeeld worden in twee categorieën. Flexies{/ b} wijzigen de basisbetekenis van het woord niet. In plaats daarvan geven ze de grammaticale functie van het woord aan. Een lijst van alle grammaticale vormen van een woord heet een paradigma. Hier is een paradigma van het Esperantowoord nomo (naam) dat twee getallen (enkelvoud en meervoud) en twee naamvallen (nominatief en accusatief) heeft.

enkelvoud meervoud
nominatief nomo nomoj
accusatief nomon nomojn

Moedertaalsprekers denken niet in termen van paradigma's (vaak tot verbijstering van niet-moedertaalsprekers). Maar paradigma's zijn een nuttig instrument om een taal te beschrijven en te leren. Een geschikte manier om re verwijzen naar alle grammaticale vormen van een woord is een lexeem (of lexicaal woord). De vier Esperantowoorden in het paradigma hierboven behoren alle tot hetzelfde lexeem nomo.

Afleidende veranderingen zijn er in twee soorten. Een soort kan het deel van meningsuiting wijzigen, waartoe een woord behoort (bijvoorbeeld het veranderen van een zelfstandig naamwoord in een werkwoord of bijvoeglijk naamwoord, een bijvoeglijk naamwoord in een zelfstandig naamwoord of bijwoord of een werkwoord in een zelfstandig naamwoord). In het Pools is het zelfstandig naamwoord pytanie (vraag) afgeleid van het werkwoord pytać (vragen). De uitgang -nie wordt toegevoegd aan de stam pyta-.

Een andere soort van afleidende verandering wijzigt niet de woordsoort, maar wijzigt de betekenis genoeg om als resultaat een nieuw lexeem te vormen. In het Duits, wijzigt het toevoegen van aus- (uit) het werkwoord sprechen (spreken) naar de betekenis uitspreken.

aus- + sprechen = aussprechen

De meeste morfologische veranderingen worden uitgevoerd door middel van affixen, dat zijn gebonden morfemen, toegevoegd aan een stam. De meest voorkomende affixen zijn voorvoegsels toegevoegd vóór de stam en achtervoegsels achteraan toegevoegd.

Een handige manier van denken over woorden is in termen van stammen en radicalen. De stam is het basiswoord en is altijd aanwezig. De radicaal is de stam met eventuele afleidende affixen, waaraan flexie-affixen toegevoegd zijn. Bijvoorbeeld, het Engelse woord {alfabet} is tegelijkertijd stam en radicaal. Het woord {alfabetize} deelt dezelfde stam, maar de radicaal is nu {alfabetize}, (rangschikken in alfabetische orde) met de toevoeging van het afleidende achtervoegsel -ize dat er een werkwoord van maakt.

Flexie-affixen, zoals -d voor de verleden tijd, of -ing voor het tegenwoordig deelwoord worden aan de radicaal toegevoegd en de daaruit voortvloeiende vormen zijn {aphabetized} en alphabetizing.

Op gelijkaardige manier kan men het Poolse woord przeczytam (ik zal het uitlezen) ontleden als een stam czyta- (lees-) waaraan het afleidende voorvoegsel {prze-} toegevoegd wordt om de radicaal {przeczyta-} (uitlees-) te vormen. Achteraan wordt de flexie-uitgang {-m} (eerste persoon enkelvoud) aan de radicaal toegevoegd.

Voor- en achtervoegsels zijn voorbeelden van lineaire morfologie, waar morfemen worden toegevoegd in lineaire orde. In niet-lineaire morfologie begint een nieuw morfeem vóór het einde van het eerste.

Circumfixen hebben twee delen, die op verschillende plaatsen verschijnen. In het Duits gebruiken veel verleden deelwoorden het Circumfix ge- -t zoals in gesagt (gezegd):

sag- + ge- -t = gesagt

Een infix verschijnt binnen in een ander morfeem, met andere woorden, het onderbreekt een ander morfeem. In het Tagalog, de nationale intertaal van de Filipijnen is sulat een stam, die betekent "schrijven". Het infix {-um-} maakt er een persoonlijk werkwoord van dat de aandacht trekt naar het onderwerp. Zo betekent sumulat (iemand) schrijft.

Klinkerwisseling is een foneemwijziging van een stam zonder toevoeging van een ander element. De Germaanse talen in Europa hebben veel werkwoorden die de verleden tijd vormen door een klinkerwisseling. In het Engels worden verleden tijd en verleden deelwoorden dikwijls gemaakt door klinkerwisseling in de stam, zoals swim (zwem) swam (zwom) wordt in de verleden tijd.

Een van de ingewikkeldste morfologie constructies is de zogenaamde patroonmorfologie, die een patroon toepast op een stam om een grammaticale functie aan te geven. In het Maltees, hebben sommige adjectieven zeer verschillende maar gerelateerde vormen naargelang het geslacht. Het patroon van de mannelijke vorm van die adjectieven is vCCvC (v = klinker, C = medeklinker) terwijl de vrouwelijke vorm CvCCa is.

stam mannelijk vrouwelijk
wit b j d , abjad bajda
zwart s w d iswed sewda

Andere soorten morfologische constructies omvatten samengestelde woorden, die meer dan één stam combineren om een nieuwe stam te maken. Het Duitse woord voor taalkunde is Sprachwissenschaft, een samengesteld woord bestaande uit de stammen {Sprache} (taal) en Wissenschaft (wetenschap).

Sommige talen gebruiken liever samenstellingen voor het maken van nieuwe woorden dan andere, die andere methoden verkiezen, zoals zelfstandige naamwoorden wijzigen door voorzetselgroepen. Koffiemolen is een samengesteld woord in het Duits Kaffemühle en het Hongaarse kavédaraló, terwijl het een zelfstandig naamwoord plus een voorzetsel is in het Frans {moulin à cafe} en Pools młynek do kawy.

Reduplicatie is het herhalen van een woord om een ​​soort van grammaticale functie uit te drukken. In het Indonesisch worden zelfstandige naamwoorden herhaald om meervoudsvormen te maken als in buku (boek) en buku-buku (boeken). Soms wordt slechts een deel van het woord herhaald, zoals in het Turks beyaz (wit) en bembeyaz (sneeuwwit)

Suppletie is een volledige verandering van het woord om een grammaticale functie uit te drukken. Vaak gebeurde dit om historische redenen. In het Spaans stammen de infinitief en de toekomende tijd van het werkwoord gaan af van het Latijnse werkwoord ire, terwijl de tegenwoordige tijd is gebaseerd op een ander Latijns werkwoord vadere (voortschrijden).

infinitief, onbepaalde wijs ir gaan
toekomende tijd iré ik zal gaan
tegenwoordige tijd voy ik ga

Typologie van morfologische structuren

Verschillende talen gebruiken affixen op verschillende manieren. Soms worden talen aangeduid door de soort morfologie, die ze meest gebruiken. In agglutinerende talen worden verschillende grammaticale functies zoals persoon, aantal en naamval uitgedrukt door afzonderlijke affixen die toegevoegd worden aan stammen. In het Turks, kan het voorbeeld evlerimin (van mijn huizen) worden onderverdeeld in een stam, gevolgd door drie achtervoegsels.

  • ev-
    huis
  • ler-
    meervoud
  • -im-
    mijn
  • -in
    van
  • =
  • evlerimin
    van mijn huizen

In fusietalen combineren affixen verschillende functies, zodat de Tsjechisch uitgang het meervoud en tegelijk de genitief-naamval aangeeft. Wanneer het wordt toegevoegd aan het zelfstandig naamwoord dům (huis) verandert de klinker van de stam en is het resultaat domů.

Isolerende talen gebruiken zeer veel minder affixen dan agglutinerende of fusie-talen. Om grammaticale relaties te tonen gebruiken ze een combinatie van de woordvolgorde en de toevoeging van aparte woorden voor de soorten functies, die vaak worden aangeduid door affixen in meer morfologisch georiënteerde talen. In het Vietnamees bijvoorbeeld worden tijden uitgedrukt door toevoeging van deeltjes vóór de lexicale werkwoord.

  • Tôi đã xem phim.
    (ik verleden zien film)
    Ik keek naar een film
  • Tôi đang xem phim.
    (ik tegenwoordig zien film)
    ik zie een film
  • Tôi sẽ xem phim.
    (ik toekomend zien film)
    ik zal naar een film kijken

De verschillende manieren waarop verschillende talen woorden veranderen om hun functie te veranderen is veel breder dan hier kan beschreven worden. Ook zijn morfologische processen, net als andere aspecten van de taal, nooit volledig statisch en sprekers van de taal veranderen ze gedurig beetje per beetje, wat kan oplopen tot grote verschillen in een taal in de loop van de tijd.