Het ligt in de menselijke natuur te trachten dingen beter te maken, met een goed of slecht resultaat. Dat gebeurt op politiek, technisch, zelfs op biologisch niveau, met als gevolg zowel schoonheid als ramp. Een van de geliefde manipulatiemiddelen van de 'homo politicus' is taal. De taal biedt verschillende vensters van de realiteit en is een essentiële drager van maatschappelijke identiteit. Het is een machtig middel en een middel tot macht. Daarom poogden politici, taalkundigen, filosofen en schrijvers altijd taalveranderingen op te leggen, in plaats van ze vrij te laten gebeuren, poogden ze een of andere taal te onderdrukken en een andere naar voor te schuiven, een spelling te regelen of in te voeren, nieuwe eufemistische termen in te voeren voor negatieve concepten. Met het ontstaan van de natiestaten in het Europa van de 19-de en 20-ste eeuwen werden nationale talen bevoordeeld ten koste van minderheidstalen, en soms vond er een uitzuivering van vreemde woorden plaats.

Zo verving het Hongaars Duitse en Latijnse woorden door eigen woorden, vecht de Académie Française (Franse Academie) om het aantal Engelse leenwoorden te tot een minimum te beperken (met weinig succes), en dwong IJsland gedurende lange tijd de immigranten hun naam te veranderen naar een Germaanse afleidbare vorm wegens het IJslandse systeem van patroniemen. Vanzelfsprekend beïnvloedt de literatuur (of het ontbreken ervan) in hoge mate het lot van een taal, en een levendige literatuur kan een taal helpen definiëren, wijzigen of stabiliseren, zoals het voorbeeld van de 19-de-eeuwse Slovaakse spektakels, toen drie versies van literaire taal concurreerden op weg naar nationaliteit, en eindelijk uit één ervan het modern Slovaaks geboren werd.

En het gaat niet enkel over woorden, betekenissen en eindeloze hervormingen van de Duitse spelling - zelfs talen op hun geheel zijn terrein van planning. Zo werd het moderne Hebreeuws opgebouwd uit de oude literaire taal samen met de Joodse staat, liever dan bijvoorbeeld het Jiddisch zich te laten uitbreiden, en de planning van het nieuw-Noors (nynorsk) was een belangrijk middel voor de Noorse onafhankelijkheid van Denemarken, door een nieuwe taalnorm te maken uit provinciale dialecten, liever dan de ver-Deen-ste taal uit de hoofdstad Christiania (Oslo) te laten overheersen.

Een speciaal scenario van taalplanning en -creatie is interculturele communicatie (interlinguïstiek). Terwijl pidgins en creolen vanzelf ontstonden in het kielzog van de post-Columbiaans-Europese handel, slavernij en vestiging, werden sommige talen specifiek gestandaardiseerd, vereenvoudigd of gecreëerd om interculturele communicatie te ondersteunen. Voorbeelden van standaardisatie van dergelijke hulptalen ('auxlangs') zijn het hedendaagse Swahili in Oost-Afrika of de 'Lingua Geral van de Jezuïeten in koloniaal Brazilië, die werd opgebouwd uit het inheemse Tupi en op grote schaal gebruikt werd in gemengde gezinnen en voor handel in de afgelegen Amazonegebieden. Geplande vereenvoudiging kan worden gezien in projecten zoals Basis Engels, Interlingua of Latine sine Flexione en vaktalen worden vaak grammaticaal vereenvoudigd, terwijl ze rijk zijn aan termen (bijvoorbeeld het luchtvaart-Engels). Complete talen, gemaakt op basis van bestaande menselijke talen, worden a posteriori talen genoemd, terwijl talen, samengesteld op basis van filosofische systemen, logica, symbolen, geluid, enz. a priori genoemd worden. Dezelfde gewelddadige tijden, die geleden hebben onder de grillen en de zweep van nationalistische taalplanning en onderdrukking van culturele minderheden, zagen ook de opkomst van een tegenbeweging, gericht op het creëren en opnemen in de cultuur van a posteriori talen met een humanistisch streefdoel. Het meest succesvolle van deze projecten, Esperanto, werd gelanceerd in 1887 en haalt zijn woorden en klanken uit bestaande, voornamelijk Romaanse talen, terwijl het een volstrekt regelmatige grammatica en een woordenschat-verrijkend systeem van affixen gebruikt. Spijts regelmaat en focus op transculturele communicatie, is het Esperanto inmiddels uitgegroeid tot een normale taal in de zin dat het moedertaalsprekers en dichters heeft, en nieuwe termen verwerft, net als elke andere taal, door te lenen uit andere talen of door creatief gebruik in zijn taalgemeenschap, waardoor de invloed van de verdere taalplanning vermindert, met een Academie die even machteloos is als de Académie Française. In die zin is het Esperanto vandaag minder een geplande taal dan bijvoorbeeld het Nieuw-Noors, dat gedurig uitzuivering nodig heeft om zijn identiteit te bewaren.

Er zijn maar weinig voorbeelden gekend van echt onafhankelijke a priori talen, maar sommige ervan zijn zeer kleurrijke voorbeelden van de inventiviteit, speelsheid en creativiteit van de menselijke geest. Solresol is bijvoorbeeld gebaseerd op de lettergrepen van muzieknoten; het kan gezongen worden of gefloten of voorgesteld door kleuren of vingertekens. Anders dan de fluittaal van de herders op de Canarische Eilanden, heeft Solresol een bewust geplande woordenschat.

Mensen verzinnen ook talen voor specifieke doeleinden, waarbij geheimhouding belangrijker blijkt dan begrijpelijkheid. De meeste ervan zullen gecodeerde versies zijn van bestaande talen, zoals de "roverstaal" van Astrid Lindgren, maar het kunnen ook a priori talen zijn, zoals de mystieke "Lingua Ignota" van Hildegard von Bingen, die een Latijnse grammatica gebruikte met uitgevonden woorden en letters. Sommige kunstenaars hebben veel moeite gedaan om hun artistieke wereld te verrijken met zogenaamde kunsttalen (artlangs), bekende voorbeelden zijn Tolkien's Elfin en Goblin talen, het buitenaardse Klingon in het Star Trek universum of recentere "filmtalen" zoals Na'vi (Avatar) en Dothraki (Game of Thrones). Hoewel alle bovenstaande nog gelijken op en functioneren als gewone talen zijn er ook talen, die ontworpen werden op zuiver filosofische of logische grond, met als doel op omvattende wijze concepten te categoriseren. Voorbeelden zijn het filosofisch systeem van Leibnitz in de 17-e eeuw of de moderne logische talen Loglan en Lojban.

Tenslotte bevat de caleidoscoop van taalplanning het gebied van terminologie, waar wetenschappers zoals chemici, biologen, geologen of sociologen streven naar woorden, die vrij zijn van de grillen van de dagelijkse dubbelzinnigheid en taalverandering, en hun betekenis ondubbelzinnig eens en voor altijd definiëren. In sommige gebieden wordt terminologie aangevuld met een soort van wetenschappelijke of professionele grammatica. Een zeer regelmatig voorbeeld van het laatste is de samenstelling van chemische termen (zie 'langste woord' in vele talen), terwijl een meer linguïstisch natuurlijk voorbeeld het medische Latijn is, dat langere uitdrukkingen of zelfs hele zinnen mogelijk maakt en standaardiseert. Geïnspireerd door een dergelijk terminologisch werk en de encyclopedische beweging uit de 19-e eeuw, hebben taalkundigen ook geprobeerd taalkundige ontologieën en zogenaamde woordnetten te bouwen die geen termen definiëren, maar er nog steeds naar streven woorden te classificeren en te koppelen (bijvoorbeeld WordNet).