Er zijn een aantal verschillende soorten communicatiesystemen die gebaren gebruiken in plaats van de stem. Hier de nadruk zal liggen op de natuurlijke gebarentalen van doven. Deze zijn op een natuurlijke manier geëvolueerd tot volledige talen die afwijken zowel van gesproken talen als van elkaar.

Ze moeten onderscheiden worden van kunstmatige gebarensystemen, die horenden gebruiken. Deze systemen nemen woorden uit natuurlijke gebarentalen en passen die aan om de structuur van een gesproken taal na te bootsen. Hoewel deze systemen nuttig zijn in een bepaalde beperkte context, ze zijn onhandig bij ruim gebruik, en doven gebruiken ze niet om met elkaar te communiceren. Gebarentalen overschrijden meestal geen lands- of taalgrenzen; zo zijn bijvoorbeeld de Britse gebarentaal en de Amerikaanse niet onderling verstaanbaar. De grammatica's van natuurlijke gebarentalen lijken wel erg op elkaar en de grootste verschillen worden gevonden in het lexicon. Dit betekent dat, indien nodig, gebarentaalgebruikers elkaars taal heel snel kunnen leren.

Het equivalent van woorden in gebarentaal zijn tekens die opgebouwd zijn uit drie hoofdonderdelen.

  • Handvorm: Verschillende configuraties van vingers die worden gestrekt of gebogen. De meeste gebarentalen hebben een 30-tal verschillende handvormen.
  • Plaatsing: Dit verwijst zowel naar plaatsen op of nabij het lichaam van de gebarenmakers (ongeveer 10 plaatsen) of in de ruimte om hen heen (gebaseerd op tegenstellingen van links en rechts, omhoog of omlaag en vooruit en achteruit).
  • Beweging: Beschrijft de richting waarin de handen bewegen. Er zijn zes basisrichtingen die op verschillende manieren aangepast worden.

Net zoals woorden in gesproken talen kunnen omschreven worden als combinaties van een beperkt aantal medeklinkers en klinkers, zijn tekens in gebarentalen combinaties van een beperkt aantal handvormen, plaatsingen en bewegingen. Typologisch combineren de grammatica's van gebarentalen eigenschappen, die gemeenschappelijk zijn met gesproken talen, maar die gewoonlijk niet samen voorkomen. Aan de ene kant zijn ze vrij analytisch en hangen ze af van tekenvolgorde. Gebarentalen zijn fundamenteel SVO , maar met enige soepelheid. Aan de andere kant hebben ze een zeer zijke mofologie, die echter zelden wordt toegepast

Morfologie{/ link} in gebarentalen is meestal gebaseerd op twee processen.

Een daarvan is reduplicatie (herhalen van het gehele teken of een deel ervan). In veel gebarentalen worden zelfstandige naamwoorden gemaakt uit werkwoorden door verkleining en het herhaling van de beweging, zodat ZIT 'zitten' betekent en ZIT-ZIT een stoel.

Het andere proces is interne wijziging. Dit betekent dat één component van het teken verandert, maar andere delen dat niet doen. Sommige werkwoorden, bijvoorbeeld, kunnen het onderwerp of voorwerp weergeven door de bewegingsrichting. Op andere momenten kunnen werkwoorden informatie over een aantal aanduiden door de handvorm te veranderen.

Deze twee werkwijzen kunnen gecombineerd worden. Adjectieven in de gebarentaal van de VSA (ASL) hebben bijvoorbeeld maximaal 12 verschillende aspectuele vormen door het modificeren van de snelheid en wijze van beweging samen met het aantal herhalingen.

Maar gebarentalen gaan ook over veel meer dan de handen alleen. Niet-manuele elementen zoals gezicht-, hoofd- en schouderbewegingen zijn een integraal onderdeel van de grammatica van gebarentalen en geven soorten zinnen aan of verschillende delen van zinnen, zoals betrekkelijke bijzinnen. Gebarentalen zijn niet gemakkelijker te leren dan gesproken talen, het zijn zeer rijke en expressieve talen, die de tijd en moeite van het leren waard zijn. Ze zijn ook boeiend.