De mens is een sociaal wezen. Hij of zij is verbonden met andere mensen door een emotionele binding, soms gezien als een vorm van vriendschap, affectie of liefde. Een groep bestaat uit tenminste twee mensens. De eerste groep, waartoe een persoon van geboorte behoort is de groep baby en moeder. Dan behoort een persoon tot meer en meer groepen, eerst kleinere en dan grotere.

F. de Saussure definieerde taal structureel als een systeem van tekens gebruikt voor de communicatie. De tekens zijn willekeurig (gemaakt) en taal is een sociaal verschijnsel. Taal heeft twee basisfuncties: communicatie en identiteit. We zullen de communicatieve en taalkundige aspecten behandelen in andere hoofdstukken. Hier zullen we de identiteitsfunctie beschouwen.

De hoofdvereiste van een groep is een manier te vinden om leden van niet-leden te onderscheiden. Groepsleden leren een taal binnen de groep en alleen zij, die tot de groep behoren, kunnen die gebruiken op een hoog bekwaamheidsniveau. Daarom is taal de belangrijkste factor, waarmee mensen kunnen onderscheiden of een vreemdeling behoort tot hun groep of niet, en in de meeste gevallen ook tot welke andere groep die persoon behoort.

Talen kunnen onderverdeeld worden in menselijke en niet-menselijke talen (van dieren, machines, ...). Menselijke talen zijn die welke worden gebruikt door de mensen voor onderlinge communicatie. Ze zijn allemaal zowel natuurlijk als kunstmatig. Kunstmatig, omdat alle menselijke talen willekeurige (kunstmatige) tekens - woorden - gebruiken, en omdat ze door mensen gemaakt zijn. Ze zijn allemaal natuurlijk omwille van hun diepe grammaticale structuur. Het feit dat elke menselijke taal kan worden geleerd door een mens bewijst dat ze allemaal natuurlijk zijn.

Talen zoals Esperanto, pidgins en creolen zijn normale menselijke talen op dezelfde manier als etnische talen, dialecten en andere vormen van meningsuiting dat zijn. De basisvereiste voor eender welk taalsysteem om een menselijke taal te zijn, is dat het regelmatig gebruikt wordt door een gemeenschap.

Menselijke wezens hebben schrift bedacht, en dan hebben staten staatstalen vastgelegd, die verschillen van andere spontane talen doordat ze gestandaardiseerd zijn. Standaardtalen worden gereguleerd door modellen van spelling en uitspraak, grammatica en woordenboeken, en ze zijn geschreven. Daarom, verlopen wijzigingen in dergelijke talen langzamer dan in een spontane taal.

Elke persoon tegelijk behoort tot vele groepen (familie, stad, streek, land, religie, filosofie, vriendengroepen, enz.). En elke groep heeft de neiging taalvariaties te ontwikkelen, die hem afbakenen van andere groepen. Daarom gebruikt elke spreker in de praktijk vele taalvariëteiten, of registers, zelfs al is die er zich niet van bewust. Mensen zijn van nature uit meertalig.

Elke taal heeft ook de neiging ruimer gebruikt te worden dan binnen de eigen groep en elke taal neigt naar enig gebruik bij naburige groepen om de communicatie te vergemakkelijken. In deze zin blijven sommige talen groeien als gevolg van de algemene (economische, militaire, etc.) sterkte van hun sprekers en van de kracht en de aantrekkelijkheid van hun cultuur (culturele producten omvatten kunst, onderwijs, religie, ontspanningsindustrie ...) en groeien uit tot internationale talen die op min of meer grote schaal gebruikt worden.

De sterkste talen neigen naar het ruimste internationale gebruik. Er zijn dus verschillende internationale talen. Ondanks de schijnbare dominante positie van het Engels, spreken veel mensen over de hele wereld dit niet. Het Russisch heeft een blijvende internationale rol in de voormalige Sovjet-Unie, het Spaans in Latijns-Amerika (buiten Brazilië), het Frans in de vele landen van la Francophonie, het Chinees in een uitgestrekte regio rond China, en verschillende diaspora van internationale talen worden gebruikt door mensen zonder een bepaald gebied, zoals Roma en Sinti, het Hebreeuws vóór de oprichting van Israël, Esperanto, enz.

Staten die gevormd door de vereniging van verschillende etnische groepen of volkeren hebben behoefte aan een neutrale nieuwe taal om hun algemene identiteit uit te drukken, zoals het Bahasa Indonesia. Als het daartoe de taal van de invloedrijkste etnische groep oplegt, heeft de staat de neiging van korte duur te zijn (bijvoorbeeld de voormalige Sovjet-Unie, Joegoslavië, enz.) of overleef hij, maar met langdurige instabiliteit.